Sociaal werkers hebben te weinig oog voor het gezin

Delen op Social Media

Leestijd: 4 min.

Het sociaal werk ontbeert een helder gezinsconcept. Dat betoogt Wim Dekker, die vandaag promoveert op dit onderwerp. Sociaal werkers spreken makkelijker over een informeel netwerk dan over gezin en familie.

Door Wim Dekker
24 november 2020

Er is bij sociaal werkers onduidelijkheid over wat een gezin is, over wat een gezin doet en wat de functie van een gezin is. Dat wil niet zeggen dat het gezin niet betekenisvol wordt gevonden. Maar het valt nog niet mee om je vinger echt op die betekenis te leggen. Het spreken is diffuus, impliciet, soms tegenstrijdig en soms verlegen. Vanzelfsprekend is dit ook van invloed op het handelen. Sociaal werkers spreken makkelijker over een informeel netwerk dan over gezin en familie.

Ik heb het spreken over het gezin door het sociaal werk op drie niveaus onderzocht (in de sociologie van de laatmoderne samenleving, in de praktijktheorie aan de hand van redes van lectoren en hoogleraren sociaal werk van na 2003, en door sociaal werkers in interviews). Daarbij heb ik steeds onderzocht welke betekenis wordt toegekend aan de verhouding individu, gezin en samenleving, de partnerrelatie, de ouder-kindrelatie en de plek van het gezin in het informeel netwerk. Een aantal opmerkelijke uitkomsten breng ik hier voor het voetlicht.

Sociaal werk laat zich meenemen door individualiseringsverhaal van sociologen

Individualisering is volgens de sociologen van de laatmoderne samenleving kenmerkend voor het leven in de westerse samenleving. Het individu is iemand die autonoom vorm geeft aan het eigen levensproject en dat past niet langer bij het traditionele gezin. Het individu is de nieuwe bouwsteen voor de samenleving (Ulrich Beck & Elisabeth Beck-Gernsheim). De partnerrelatie staat in het teken van zelfontplooiing en is daarom veelal tijdelijk en kwetsbaar. Het sociaal werk heeft zich mee laten nemen door dit verhaal van de sociologen.

In de praktijktheorie van het sociaal werk leidt dit bij lectoren sociaal werk tot pleidooien voor lichte gemeenschappen. Deze bieden door hun vluchtigheid en tijdelijkheid meer ruimte voor autonomie en zelfbepaling. Daarmee is er minder ruimte voor hechte gemeenschappen als het gezin, of dient het gezin ook zo’n lichte gemeenschap te worden.

Zo stelde lector Nol Reverda dat ‘lichte gemeenschappen nu meer effectief zijn dan hechte gemeenschappen’ (2005)’, en Stijn Verhagen dat het nu zinvoller is om ‘lichte gemeenschappen na te streven’ (2008). Sociaal werkers geven aan in hun praktijk vooral die tijdelijkheid tegen te komen.

Het valt wel mee met het individualisme

Op empirische gegevens is dit alles niet gebaseerd. Ruim 60 procent van de huwelijken wordt door de dood ontbonden en dat is steeds later. Dat cijfer is al een tijdje stabiel. Nog steeds geeft een overgrote meerderheid van de volwassenen aan ouder te willen worden maar dat te willen combineren met een stabiele relatie.

Het aantal singles mag toenemen, in veel gevallen is het tijdelijk of een gevolg van vergrijzing. Gezinnen, partnerrelaties en ouderschap vormen nog steeds een belangrijk onderdeel van het levensverhaal van grote delen van onze bevolking. Het gezin zal veranderd zijn, demografisch gezien is de rol bepaald niet uitgespeeld en valt het op dit punt nog wel mee met het individualisme.

Bij ouder-kindrelatie is de inzet gezinsbevestigend

De relativiteit van het individualiseringsverhaal komt nog meer in beeld wanneer wordt ingezoomd op de ouder-kindrelatie. Die relatie staat ondanks de waardering voor individualisering in het sociaal werk niet ter discussie. Evenmin in de jeugdwet. Het gezin is de plek waar kinderen worden gesocialiseerd tot burgers. Ouders voeden op en kinderen ontwikkelen zich binnen het gezin tot volwassen burgers.

Het sociaal werk is er vooral op gericht om deze socialisatie door het gezin mogelijk te maken. Pas in het uiterste geval wordt besloten tot uithuisplaatsing. Op dit terrein is het sociaal werk bij uitstek gezinsbevestigend. Kinderen groeien op in het gezin, punt uit.

Daarbij wordt erkend dat gezinsfactoren van grote invloed zijn op die ouder-kindrelatie: de kwaliteit van de gezinsrelaties in het algemeen, de organisatie van het gezin en de maatschappelijke inbedding van het gezin. Ouder-kindproblematiek is in veel gevallen systeemproblematiek, zo wordt op alle niveaus van het gezinsdiscours in het sociaal werk gesteld.

Toch een huiver om te interveniëren in de partnerrelatie

Toch is er sprake van een zekere huiver om gezinsvraagstukken vanuit een systeembenadering aan te vliegen, vooral waar het de partnerrelatie betreft. Sociaal werkers interveniëren makkelijker in de ouder-kindrelatie dan in de partnerrelatie. Het ontzag voor individualisering lijkt hier debet aan te zijn.

Het organisatiebeleid kan hier ook een rol spelen. Een sociaal werker geeft aan in de kinderpsychiatrie soms kinderen te begeleiden waar niet zozeer het kind het probleem vormt maar de relatie van de ouders. ‘Maar daar mogen wij niets mee doen’.

De reclassering is een uitzondering

Sociaal werkers zijn dus verlegen als het gaat om het bieden van begeleiding bij partnervraagstukken. In mijn onderzoek vormde de reclassering hierop een uitzondering.

Daar wordt benadrukt dat de partnerrelatie een belangrijke motivatiebron kan zijn om uit de criminaliteit te stappen. Dat wordt alleen maar sterker als er ook kinderen zijn of komen. Het zou goed zijn als sociaal werkers begeleiding van partnerrelaties meer vanzelfsprekend gaan vinden. Ze hebben hier veel te bieden en het zou wel eens een belangrijk preventie-instrument kunnen zijn. De socioloog Robert Putnam pleit hier al jaren voor.

Nieuw gezinsconcept, je bent nu eenmaal tot elkaar veroordeeld

In mijn onderzoek concludeer ik dan ook dat gezin en familie voor veel mensen nog steeds waardevolle instituties zijn, dat het nog steeds de socialisatie-instituten zijn voor volwassenen en kinderen, en dat mensen daarbinnen veelal zorg dragen voor elkaar. Het individualiseren van systeemproblematiek doet geen recht aan de verwevenheid van het menselijk bestaan, evenmin het eenzijdig centraal stellen van zelfredzaamheid of autonomie.

Voor het sociaal werk is het des te actueler omdat juist onder de doelgroepen van sociaal werkers veel gezinsproblematiek leeft en die veel schade berokkent, vooral bij kinderen en vrouwen. Dit betekent overigens niet dat teruggegrepen moet worden op een klassiek gezinsconcept (patriarchaal, heteroseksueel).

In mijn onderzoek doe ik een aanzet voor een nieuw gezinsconcept. Kern daarvan is dat autonomie alleen een relatieve realiteit is en kan zijn in het leven van mensen. Je bent in het leven nu eenmaal tot elkaar veroordeeld. Dat geldt voor het leven in de samenleving als geheel, maar voor de meesten ook op het niveau van familie of gezin.

Positiever geformuleerd: wij zijn aan elkaar gegeven

Positiever geformuleerd: wij zijn aan elkaar gegeven. Het is onderdeel van de menselijke conditie. Soms is de context pervers en moet je er uit bevrijd worden, al dan niet met behulp van het sociaal werk. Maar in veel gevallen doet een gezins- of familiecontext een appel op de betrokkenen om met gepaste zorg vorm te geven aan die verbondenheid en zo het leven mogelijk te maken.

Het sociaal werk heeft als het gaat om het bieden van passende zorg aan elkaar veel te bieden en kan de schroom om dit terrein te betreden beter van zich af werpen. De samenleving zou hiervoor meer gebruik kunnen maken van het sociaal werk.

Wim Dekker verdedigt vandaag zijn proefschrift aan de Vrije Universiteit Amsterdam: ‘Ergens bij horen; een discoursanalyse naar gezinsconcepten in het sociaal werk’. Het verschijnt in boekvorm bij Van Gennep, Amsterdam.
https://www.socialevraagstukken.nl/sociaal-werkers-hebben-te-weinig-oog-voor-het-gezin/

Afbeelding van tookapic via Pixabay

Ontdek meer

Volledig overzicht bekijken?